-
1 high place
hoge plaats -
2 perch
n. stok; standplaats; veilige plaats--------v. zitten op een stok; zitten op een tak; landen (slang); neerzettenperch1[ pə:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:knock someone off his perch • iemand op zijn nummer zetten————————perch21 baars————————perch3II 〈overgankelijk werkwoord; voornamelijk als voltooid deelwoord〉♦voorbeelden: -
3 observation post
-
4 jucher
jucher [zĵuusĵee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 position
position [pooziesjõ]〈v.〉4 sociale positie ⇒ (hoge) functie, rang klasse, niveau♦voorbeelden:position des joueurs • opstelling van de spelersposition au point mort • nulstand, vrij 〈 van autoversnelling〉position politique • politieke overtuigingexposer sa position • zijn standpunt uiteenzettenprendre position contre, pour • stelling nemen tegen, voordans une position verticale • rechtopstaanden position! • op uw plaatsen!se mettre en position • klaar gaan staan, zijn plaats innemenrester sur ses positions • op zijn standpunt blijven staanêtre dans une meilleure position • er beter voor staanêtre en position de 〈+ onbepaalde wijs〉 • in de gelegenheid zijn om te, kunnenf1) plaats, positie, stand2) houding3) standpunt4) situatie5) klasse6) opstelling -
6 station
n. station; halte; plaats; standplaats; kazerne; boerderij--------v. plaatsen, stationerenstation1[ steesjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 station 〈 ook van spoor, radio, tv〉 ⇒ 〈 Amerikaans-Engels〉 benzinestation; 〈 Brits-Engels〉 goederenstation7 positie ⇒ rang, status♦voorbeelden:on station • op zijn post7 marry above/beneath one's station • boven/beneden zijn stand trouwenmen of (high) station • mannen van (hoge) stand————————station2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 advanced
adj. vooruitgegaan; gevorderd[ ədva:nst]2 geavanceerd ⇒ modern, vooruitstrevend♦voorbeelden:〈 Brits-Engels〉 advanced supplementary level 〈ook: A/S level〉 • A/S-examen(niveau) 〈vanaf 1989 nemen vwo-eindexamenkandidaten 2 vakken op A-niveau en 2 op A/S-niveau in plaats van 3 op A-niveau〉advanced studies • studies voor gevorderdenadvanced techniques • geavanceerde technieken -
8 throw
n. worp, gooi--------v. werpen; toegooien; afgooien; gooien metthrow1[ θroo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————throw2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 richten ⇒ (toe)werpen, toezenden7 snel op zijn plaats brengen ⇒ werpen, leggen, maken8 verslaan9 maken ⇒ hebben, organiseren♦voorbeelden:1 throw dice • dobbelstenen gooien, dobbelenthe horse threw him • het paard wierp hem afthrow its feathers • ruiensnakes throw their skins • slangen werpen hun huid afthrow oneself at someone • zich op iemand storten/werpen; zich aan iemand opdringenthrow oneself into something • zich ergens op werpen, zich enthousiast ergens in stortenhe was thrown into prison • hij werd in de gevangenis geworpenthrow a cape over one's shoulders • zich een cape over de schouders gooienbe thrown (back) upon one's own resources • op zichzelf worden teruggeworpenhe threw us a sarcastic look • hij wierp ons een sarcastische blik toethrow the switch to ‘off’ • de schakelaar op ‘uit’ zettenthrow someone into confusion/into a fit • iemand in verwarring brengen/een stuip bezorgenthey were thrown out of work • ze waren ineens zonder werkthrown upon each other • op elkaar aangewezen→ throw about throw about/, throw around throw around/, throw away throw away/, throw back throw back/, throw down throw down/, throw in throw in/, throw off throw off/, throw out throw out/, throw over throw over/, throw overboard throw overboard/, throw together throw together/, throw up throw up/ -
9 Posten
Posten〈m.; Postens, Posten〉♦voorbeelden:auf verlorenem Posten stehen, kämpfen • voor een verloren zaak strijdenauf Posten ziehen • de wacht betrekken -
10 Stellung
Stellung〈v.; Stellung, Stellungen〉4 positie, rang5 houding, standpunt♦voorbeelden:2 etwas in Stellung bringen • iets in stelling brengen, opstellenin gehobener Stellung (tätig) sein • een hoge positie bekledenfür jemanden Stellung nehmen • het voor iemand opnemengegen jemanden Stellung nehmen • zich tegen iemand keren, kantenzu einer Sache Stellung nehmen • zijn houding, standpunt bepalen tegenover ietsin Stellung gehen • de posities innemen -
11 führen
führen1 leiden, de leiding hebben ⇒ vooraan staan2 voeren, leiden♦voorbeelden:nach Punkten führen • op punten leidendas Rennen führt über 800 Meter • de wedstrijd gaat over 800 meterII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 hanteren, gebruiken6 houden, uitoefenen♦voorbeelden:die Kinder spazieren führen • met de kinderen gaan wandeleneinen Hund an der Leine führen • een hond aan de leiband houdenein Gebäude in die Höhe führen • een gebouw optrekkenmeine Reise führte mich nach Amerika • mijn reis bracht mij naar Amerikaein großes Haus führen • een luxueus leven leideneine Straße bis an die Grenze führen • een straat tot aan de grens doortrekken5 einen Artikel führen • een artikel hebben, verkopender Fluss führt Hochwasser • de rivier heeft een hoge waterstanddie Leitung führt keinen Strom • er zit geen stroom op de leidingder Zug führt einen Schlafwagen • de trein heeft een slaapwagenetwas bei, mit sich führen • iets bij zich hebbenAusflüge im Programm führen • uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebbenan erster Stelle (in einer Liste) geführt werden • op de eerste plaats staan (in een lijst)8 ein Flugzeug, einen Wagen führen • een vliegtuig, een auto besturen♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Wellingtonrenbaan — 51° 13′ 23″ N 2° 54′ 00″ E / 51.223056, 2.9 … Wikipédia en Français
Hippodrome d'Ostende — 51° 13′ 23″ N 2° 54′ 00″ E / 51.223056, 2.9 … Wikipédia en Français